Lucas heeft z’n sterfdag zo ingericht, dat alle belangrijke dagen zo’n beetje een periode worden. Z’n verjaardag, sterfdag en onze trouwdag: ze vormen voor mij de Lucasdagen. Niet één zo’n scherpe dag van verlies, maar een mooie route langs z’n geboorte, z’n dood en ons samen horen. Zo heb ik een dikke maand, waarin dingen omarmd worden door de kleur van ons. De dingen die ik dan meemaak, lijken een innig gesprek met Lucas.

Deze keer werden de Lucasdagen ingeluid door een intens gesprek met m’n vriendin Els. Dat doen wij vaker, van die interessante energie-uitspattingen samen – noem het conflicten – waaruit ik woorden verzamel die op zo’n manier pijnlijk zijn dat ze me naar iets leiden waar ik nog meer uit kan halen (ik associeer pijn altijd met weeën en weeën met het ontstaan van iets nieuws). Één van deze woorden was deze keer “diepgravend”.

Drie dagen ná deze uitspatting (vanwege m’n gedegen katholieke opvoeding doe ik vaak wederopstandingen na drie dagen), zag ik een filmpje op Facebook dat me enorm raakte:

Ik schreef aan Els: “Het bracht me bij de schuld die ik voel aan Lucas’ dood. Omdat ik ergens, diepgravend, weet dat ik hem misschien had kunnen genezen als ik meer van hem gehouden had. Dat ik het moment heb gevoeld, waarop dat kon. En de uitnodiging om dat langer te laten duren. Maar ik heb het weg gedaan. “Omdat we dat nu niet konden gebruiken.” (blz 125) De dansvoorstelling van vanmorgen liet me zien dat het zo gaat, in relaties. Dat het verschrikkelijk en prachtig tegelijk is. En dat het moment dat je beseft dat je iets moois hebt stuk gemaakt door iedereen herkend wordt. En dat daar dan alles in naar de oppervlakte komt”.

Niet veel later begon ik m’n slaapkamer te verven. Omdat de nieuwe doek die ik op de Koningsdagmarkt had gevonden de oude balk in m’n slaapkamer wel erg lelijk maakte. “Bezig met de balk in eigen ogen” schreef ik aan Els.

Nou: dat is ongeveer de voorbereiding die je moet hebben om het onderstaande te kunnen volgen.

Ik dacht: je wilt vast wel een blogje van mij lezen. 😊

Liefs,

Joke

——– Doorgestuurd bericht ——–
Onderwerp: balken
Datum: Dinsdag, 14 mei 2024 10:19:39 +0200
Aan: Els

lieve Els,
op de sterfdag van Lucas dronk ik niet alleen koffie in het open Hart. Ik ging met Karen naar Gemert, alwaar zij een Maria Magdalenakapelletje wist. En daarna gingen we naar Handel, waar ik een Mariakerk wist. De beide plekken lagen zo’n 4 kilometer van elkaar. Het Hart was in Handel. We hadden toen Maria Magdalena al gehad.

De Mariakerk kende ik van vriend van de Tai Chi. Hij had me verteld hoe hij naast de kerk was opgegroeid en pas later, toen hij met Reiki bezig ging en tempels in het Verre Ooosten bereisde, had herkend met welke energie hij gewoon was groot geworden. Het blijkt zelfs een echte pelgrimsplaats te zijn: op Hemelvaart – de dag nadat wij er waren – komen hordes mensen lopen van Valkenswaard naar Handel om de Maria-energie daar te ontmoeten.

Dus. Daar was ik. En het was inderdaad een prachtig stukje van de kerk, datgene wat echt aan Maria was toegewijd. De Tai Chi-vriend had verteld dat het kleine beeldje, dat er stond, oorspronkelijk van hout was, maar dat ze het met bladgoud hadden bedekt. Ik ging meteen doen wat ik in Fisterra had gedaan in de kerk die daar bijzonder voor Lucas en mij geworden was: op m’n knieën de Sat Kriya doen. Daarmee verbond ik me meteen met het verhaal dat we daar gemaakt hadden. We hadden staan kijken naar een enorm beeld van Maria, die een zeeman uit zee hielp. Een kind op de arm en met de andere hand net een zeeman uit het water getrokken. Toen we wat langer keken, ontdekten we steeds meer zeemannen. Ik schreef in m’n boek:“We vragen ons af of het ook nog goed zal aflopen voor de zeemannen die we vervolgens in het water ontwaren en waarvan er één wel heel penibel nog net uit de golven steekt. Wij vinden van wel.” En nu wist ik: nee. Hij heeft het niet gered.

Dus ik schreef in het boek waar je gebeden aan Maria kunt doen: “Sorry, dat ik hem niet heb kunnen redden.” Omdat ik wel begreep dat zij het via mij had moeten doen. Hier viel het weer samen met de dansvoorstelling van die man en die vrouw en het grote verdriet van iets moois verloren hebben. Het was nog niet klaar.

Daarna dwaalde ik een beetje door de kerk. Karen was een beetje gaan dansen. De kerk was leeg. Ik wachtte of ik ook dansbewegingen zou krijgen, maar nee. Ik stond daar een beetje naar Karen te kijken en werd getrokken naar een beeld tegen waarbij de overleden Jezus op de schoot van Maria zat. “Kijk, die wil ook niet op schoot zitten.” had ik steeds gedacht als m’n ogen er langs kwamen. En nu ging ik er naar toe en ging het hout van Jezus strelen. Ik vond dat hij een beetje een vrouwenbuik had. Ik kwam bij het plekje dat me van Lucas zo kon ontroeren: die welving tussen de heup en de buik. Och! Dat het van een beeld zelfs zo spannend kan worden. Ik had het verwacht in de kapel van Maria Magdalena, de ontmoeting met de seksualiteit, maar misschien had dat me er vrij voor gemaakt. Het was wakker.

Hierna gingen we naar de tuin. Echt een prachtige tuin daar. Gevoed door een ondergronds riviertje, begreep ik van m’n Tai Chi-vriend en daarom zo groen. Daar komt ook heilig water uit een bronnetje, dus ook dat moesten we nog even hebben. Ik waste m’n ogen er mee. Karen haar knie, die ontzet was na een aanrijding met haar moeder (Ja, echt! Zo met de fietsen op elkaar geknald!)

We gingen lunchen in de tuin. Na de lunch liepen we nog een rondje door de tuin en kwamen we een beeld tegen van Jezus in de tuin van Getsemane. Hij zat op z’n knieën en er stond een engel voor hem, die hem een beker voorhield. Er lagen drie apostelen te slapen aan de voet van de heuvel en er was een trap. Er was zo maar een trap naar Jezus en de engel. Ik vertelde aan Karen, die niet zo bijbels is opgevoed, dat er een moment was dat Jezus overwoog te bidden dat deze beker aan hem voorbij zou gaan. En nadat ik dat verteld had beklom ik de trappen.

Ik ging achter Jezus staan, die nu natuurlijk Lucas was, zoals Lucas en ik samen achter Sant Iago waren gaan staan in de kathedraal, waarbij Sant Iago mijn vader werd. Met al het besef dat dit me verbond met “het begrijpen van het goud” zoals ik het in m’n boek ben gaan noemen. Achter iemand gaan staan en daarmee al z’n keuzes beseffen en versterken.

Daarna ging ik voor hem staan en ging ik hem schoon strelen. Alle spinnewebjes uit de hoekjes, alle boomzaadjes die in de plooitjes terecht waren gekomen. Ik kon zelfs z’n dijen door z’n gewaad heen zien en voelen. Ik deed het een beetje schoonvegerig, maar daar iets te teder voor. En toch iets te snel om het meer vrijen te laten worden. Het laatst schoonstreelde ik z’n gezicht, ook iets te snel. Zoals een moeder doet bij een kind dat al wil gaan spelen. En toen ging ik de trappen weer af.

Hiermee kreeg ik een antwoord op het verdriet dat ik hem niet had kunnen redden. Het antwoord op elk verdriet om hoe alles gegaan is in de tijd van zijn ziek zijn, ligt steeds weer in dat we het samen deden. In hóe we het samen deden. Dat dit zijn “keuze” ook was geweest. Z’n verzoening met zijn einde op deze manier. Dat ik nu weer zekerder achter zijn keuze kon staan. En er met terugwerkende kracht voor kon zorgen dat hij er schoon aan begon.

Toen ik Karen een paar dagen na onze Maria-tocht sprak, zei ze dat haar knie met sprongen vooruit gegaan was, sinds de wassing met het Heilige Water. Ik moest haar melden dat het bij mij niet zo’n vaart liep, met mijn ogen.

Maar zondag was daar ineens een wonder. Een wonderTje. Groot wonder in klein moment. Ik had al denk ik een week niet in m’n eigen kamer geslapen, door het balk (en plinten en deurpost en deur) schilderen. Zaterdag was het tijd om alles weer in te richten, waaronder De Doek tegen het plafond. De Doek waardoor De Balk me ineens in het oog was gesprongen. Roosje was langsgekomen en die hielp me. Met een nietpistool deed ik het, deze keer. Het was krap aan. Ik wist niet meer hoe ik het met het andere doek had gedaan. Het werd anders, maar het werd mooi genoeg.

Zondagochtend dus werd ik weer wakker in m’n eigen bed. Ik deed m’n ogen open en was werkelijk getroffen door de schoonheid van het doek. Ik had werkelijk niet verwacht dat ik dit zou zien. En pas toen ik opstond en m’n bril pakte wist ik dat ik het zonder bril had gezien.

Dit op zich was al mooi, natuurlijk. Maar de plek waar het “insloeg” droeg me door de dag. Ik moest eigenlijk heel veel doen: m’n nieuwe logees zouden in de middag komen, en ik moest dus èn de bibliotheek schoonmaken, èn de kamer van Gwan (waar de hele inhoud van mijn slaapkamer in had gestaan en nu m’n klerenzooi nog stond) èn nummer 2. Maar de ochtend begon stil. Ik kreeg een telefoontje van Nicole. Ik deed een telefoontje naar Nino. En ik maakte geen haast. Ik wachtte tot de zin om te beginnen kwam. De stilte was in mij. Die stilte, die me zo opvalt omdat het commentaar op m’n doen en laten weg is. Niet wat goed is voor me, niet wat slecht is voor me, niet wat ik eigenlijk zou moeten doen. Een compleet vertrouwen in de samenwerking tussen m’n doen en m’n denken.

Toen ik eenmaal aan de slag was, kon ik pijnloos doorwerken en toen ik om 14:37 het bericht van de eerste las dat ze om 15:00 uur aan zou komen (wat ze om 13:47 verstuurd had) kon ik antwoorden dat ik bijna klaar was met stofzuigen.

Zo werd m’n huis klaar voor deze twee jonge vrouwen. En ik geloof dat het pas gisteren was, dat ik nog blijer was van het moment dat ik m’n plafond scherp had gezien zonder bril. Omdat dit moment zich verbond aan een ander moment, in een weekend van Ton. We lagen klaar voor de laatste meditatie van het weekend, op zondagavond. Ton deed een soort inleiding voor de massage en schetste dat het zo maar zou kunnen dat je liefste wens vervuld kon worden. Wat mij eerst koesterde, omdat het zo ongelofelijk aantrekkelijk klonk, en vervolgens verscheurde omdat ik moest uitkiezen wat m’n liefste wens was.

Ik dacht altijd dat m’n liefste wens was dat ik zonder bril weer scherp kon zien. Iemand, die haar ogen had laten laseren, had me ooit haar moment van verrukking verteld:”En toen werd ik ’s morgens wakker en zag ik de balken van m’n plafond scherp!” Dus ik keek naar de balken van het plafond in die ruimte en vroeg me af hoe het zou zijn om die scherp te zien als ik na de meditatie m’n ogen open zou doen.

Maar ondertussen was er een ander opwellen uit m’n borst: m’n begaanheid met Jan, de broer van Dirk, die de laatste keer dat ik hem sprak wanhopig ongelukkig was geweest. Wat zou ik liever willen: weer scherp zien zonder bril of dat Jan gelukkig was? Ik koos voor de tweede. En die meditatie is in mij verankerd als “het begin van mijn verlichte week”. Het moment dat ik de tederheid van de andere kant kon zien.

En nu had ik dit wonder. Waarbij ik de schoonheid van m’n plafond kon zien zonder bril. En daarbij ging het niet om de balk. Die was compleet uit het zicht verdwenen.

Gisteren wilde ik het weer proberen, trouwens. Of ik dit gevoel weer uit m’n plafond kon lezen. Toen kwam de teleurstelling van het verlies van het zicht er bij kijken. Maar die staat niet meer alleen. Die wordt gedragen door al deze dagen.

Vandaag de dag van de crematie van Lucas, zag ik weer op Facebook van de week. Ik dacht dat het de 13de was geweest, maar dat was bij Anne. Ik hoorde net de klok 10 uur slaan. Dat was het moment dat mensen konden binnenkomen. We hadden, denk ik, net de kist onder de partytent in de tuin gezet. Het was mooi weer, zoals vandaag. De struik, die ik vorig jaar (of het jaar daar voor al weer?) weg heb gesnoeid, stond in volle bloei te prachten. Tjonge. Wat was dat een lichte dag…

En vandaag heb ik al weer seksadvies gegeven. Tussen het schrijven door. 😊

En nu belde jij net…

liefs,
Joke

 

de Lucasdagen
Sleutelwoorden: