lieve moeder van me,
vandaag heb ik geen haast. Het zinnetje blijft maar in m’n hoofd opkomen. Vandaag heb ik
geen haast. Vanmorgen, toen ik wakker werd, was het nog vroeg. Eigenlijk ook al laat: half 9
bijna. Maar ik wist dat ik me niet hoefde haasten, omdat u me had ontslagen van het
plannetje om naar u toe te gaan. Dus ik stapte gewoon weer in bed, toen ik naar de WC was
gegaan, om nog even van de warmte te genieten, en viel weer in slaap. Toen ik weer wakker
werd, was Lucas zelfs al opgestaan. Ik had niets gehoord. Het was 10 uur. En ik had geen
haast.
Toen Lucas een kopje thee naar boven kwam brengen (het duurde zo lang tot ik kwam,
terwijl hij me al zo lang hoorde, in de badkamer en op de overloop) kroop ik dus wéér onder
de dekens. Maar zo veel rust had ik nou ook weer niet in m’n lijf. De wasmand, die bij ons
bovenop de klerenkast staat, puilt uit. En het meest onhaastige klusje dat ik ken is kleren
opvouwen met m’n ochtendkopjethee.
Dat was het moment dat ik me realiseerde dat ik nog een plannetje uit te voeren had. Ik
werd door één van m’n clownscollega’s attent gemaakt op een gedichtenwedstrijd. Bij het
Rijksmuseum in Amsterdam wordt de tuin opnieuw aangelegd. Ìn de tuin, onder de
vleugelnotenboom, willen ze een gedicht op tegeltjes neerleggen. In een soort van
doolhofje. In het krantenartikel noemen ze het een labyrint, maar inmiddels weet ik dat dat
niet waar is: labyrinten hebben maar één ingang en één uitgang. En deze doolhof heeft één
ingang en twee uitgangen. Alle tegeltjes zijn precies uitgeteld, dus dat vergt een
gestructureerde dichter.
Nu heb ik wat met bomen. Gekregen. Ik was me nergens van bewust, maar jaren geledenliep ik met Jittie (die u inmiddels kent) door Elswout. Zij verzuchtte dat ze in haar volgende leven wel boom zou willen zijn. “Nou,” zei ik “dan moet ik eerst iets meer weten over het geestelijk leven van een boom, want zo aan de buitenkant lijkt dat leven me veel te saai!” We liepen al foto’s makend door het park. Ik maakte op een gegeven moment een foto van een klein meisje op een brug, die met een lange tak in het water onder haar roerde. Toen ik de foto daarna thuis bekeek, zag ik dat er een boom in de achtergrond stond. Die stond er niet helemaal op: de bovenkant was er af gesneden. Daardoor leken de takken, die naar beneden hingen, niet bij hem te horen. In die takken zag ik ineens een optocht van hele wonderlijke, vrolijke wezens. Alsof het een carnavalsoptocht was.
Vanaf dat moment vermoed ik dat bomen grapjes maken, die je alleen kunt verstaan als je heel langzaam wordt. Alsof bomen heel langzaam praten, nog langzamer dan wat je kunt horen als ze geluidsbanden vertraagd afspelen, weet u wel? Dat het zo heel laag en vervormd wordt, zodat je moeite moet doen te verstaan wat de oorspronkelijke tekst was.
Dus, toen ik besloot dat ik mee wilde doen met die wedstrijd, vond ik ook dat ik naar het Rijksmuseum moest om de boom te aanschouwen. Dat ik minstens geprobeerd moest hebben om z’n taal te verstaan.
Ik had een mooie dag uitgekozen: die avond ging ik met 3 ex-bestuursleden van het ViB naar een toneelstuk dat de 3 zusters heette. Bovendien had ik m’n regenjas laten liggen bij Ton en Nino, en Marianna had die voor me meegenomen. Dus had ik een mooie route: Rijksmuseum, Marianna, Angelique (die eten voor Brenda, Janny en mij maakte) en daarna de Stadsschouwburg. En daarbij kon ik onderweg óók nog naar the American Bookstore om een boek voor Gwan te kopen.
Toen ik bij het Rijksmuseum aankwam moest ik echt zoeken naar de boom. Bij de ingang zag ik wat jonge boompjes, maar niets dat leek op de boom die ik op de foto van het krantenartikel had gezien. Er waren grote hekken, om het museum heen, en er werd duidelijk aan de tuin gewerkt – gegraven, nieuwe paden uitgezet, hopen opgeworpen om weer geslecht te worden. Op een gegeven moment zag ik een boom staan, een beetje in z’n eentje, die enigszins imposant was en ik besloot dat dat hem wel zou zijn. Ik nam foto’s, zag zelfs een bordje in z’n bast dat hij monument was, en ging tevreden op pad naar Marianna. Lopend, want zo ver was het niet.
Onderweg zag ik een cafeetje: Vrolijk heette het. Dus ik belde Marianna om te vragen of ze zin had om bij Vrolijk af te spreken met me. Maar Marianna had een sudderpannetje op het vuur staan, dus ik volgde mijn oorspronkelijke plan en liep naar haar toe.
Maar thuisgekomen zag ik op het krantenartikel dat ik de verkeerde boom had gehad! Ik snapte er niets van: ik dacht dat ik toch voldoende om het museum heen was gelopen om te zien dat dit echt de beste boom was. “Nou”, vond ik “dan moet ik er nog een keer naar toe.”
Ondertussen ging Boris dus het huis uit en dat soort dingen. Ik had op een goed moment wel weer een dag geprikt om te gaan, samen met Karen (u weet wel: de ceremoniemeester van ons trouwen), maar toen die dag aanbrak hadden we eigenlijk alletwee geen zin. Ook later die week werd het niks. “Och”, dacht ik “dan schrijf ik het gewoon wel, het gedicht. Misschien heb ik mezelf gewoon voor de gek gehouden, dat ik er nog een keer heen moest. Misschien kan ik het gewoon wel schrijven.” Dus ik schreef.
“Hoe doet een boom dat met z’n standvastige begin en z’n vertakkende
voortgaan? Is hij net zo bang om te kiezen als ik? Zo bang dat hij de
verkeerde keuze maakt dat hij zijn takken alle kanten op
splitst en uit angst zijn wortels in de grond steekt om zijn zoeken
te bedwingen, opdat hij gevonden wordt door wie hem zoekt, gewoon
door in de weg te staan en te hopen dat de wil zich daar bij
aansluit?”
195 tekens voor het eerste stuk, 204 tekens voor het tweede stuk. Maar de 540 tekens voor
het derde stuk wilden niet blijven liggen.
En vanmorgen dus, bij het opvouwen van Boris’ onderbroeken misschien wel, bedacht ik me
dat ik tóch de boom moest gaan ontmoeten. Ik ging niet naar u en ook niet naar Nicole. Dus
ik kon naar Amsterdam, naar de vleugelnotenboom.
Maar ik had geen haast. Ik ging nog een kopje koffie drinken met Lucas. Dat kan zo innig zijn. Zo gewoon en dan ineens zo wonderlijk dat hij me zo goed verstaat. Wat zal u dat missen, met papa, bedenk ik me nu…
Ik probeerde Karen nog te bellen, om onze oorspronkelijke afspraak te honoreren, maar die gaf niet thuis. Daarna overwoog ik nog Marianna te bellen, maar ineens had ik zin om helemaal niemand bij me te hebben. Om alleen met m’n laptopje in café Vrolijk te gaan zitten en te gaan schrijven. Misschien het gedicht, dacht ik, maar misschien ook wel een brief aan u. Want dat had ik, toen ik nog een beetje haastig was, wel in de ochtend zien passen.
Ik fietste naar het station en kwam Vincenta tegen. Die was onderweg. Ze ging een concert zingen. Ik heb haar website gemaakt en daar staan een heleboel foto’s van bomen op. Bomen, die ze van alles toedicht. Dat vind ik dan grappig. Dat ik juist onderweg naar een boom de vrouw ontmoet die net zo gek is als ik.
Toen ik uit tram 5 stapte, herkende ik weer precies hetzelfde bij het Rijksmuseum. Ik had het in ieder geval goed gezien, dat de boom niet bij de ingang stond. Ik liep door tot waar de boom stond, die ik eerder tot vleugelnootboom had verklaard. Nee, die was het toch zeker niet. Ik liep door, keek om de hoek, en daar was hij dan! Hoe had ik hem niet kunnen vinden, de eerste keer? Ik hoefde echt niet zo veel verder en deze boom herkende ik tenminste als vleugelnotenboom.
Ik ken er namelijk nog één. Die had ik ooit zelf gevonden. Het was ook op een zondag, een zondag waarop ik zin had om te verdwalen. Ik had de fiets gepakt en was gaan rijden. Ik nam telkens een afslag die ik gewoonlijk niet nam. Dat leek me de beste manier om te verdwalen. En uiteindelijk had ik de keuze: rechtsaf richting Oase of linksaf een landgoed in. Leiduin heette dat en hoe lang het daar ook al lag te wachten: ik was er nog nooit geweest.
Het was herfst. Ik weet nog de gouden bladeren op de grond. Ik weet nog een lang recht pad, met aan het einde één of ander gebouwtje. En op een goed moment kwam ik bij een rare boom. Hij richtte zich op en ging daarna weer helemaal terug naar de grond. Ik stapte af om foto’s te maken en fietste door.
Op een gegeven moment herkende ik de weg: ik was een goed deel op weg naar Bennebroek, waar de vader van Els woonde. Inmiddels had ik genoeg van m’n zin in verdwalen en besloot ik te kijken of hij thuis was. De vader van Els wist inmiddels dat hij ongeneeslijk ziek was. Ik zat aan z’n keukentafel. Ik geloof dat we het over Els en mij hadden en ik geloof dat ik op dat moment iets moeilijks met Els aan het uitzoeken was. Het was fijn, om hem te verzekeren dat, ook al was het moeilijk op dat moment, Els en ik moeilijkere dingen hadden gedaan en er weer uit gekomen waren. Hij liet ook nog een ansichtkaart zien van z’n oudste zoon, die schreef over “troost”. Dat vonden we beide een mooi woord. Een passend begrip ook, dat nodig was om het besef van onvermijdelijk afscheid te verzachten.
Ik vertelde hoe ik was komen fietsen, door Leiduin, en hij vertelde over de vleugelnotenboom, waar hij vaak z’n kinderen had laten spelen. Ik herkende uit zijn beschrijving de boom die ik had gezien. En nu ik het schrijf, betwijfel ik ineens of ik de foto’s op de heenweg heb gemaakt. Het zou best kunnen, dat ik ze op de terugweg maakte. Hoewel ik me nu afvraag hoe ik die boom dan in godsnaam terug heb gevonden, op een weg die ik nog maar één keer gevonden had… Ik weet dit nog zo goed, omdat ik het toen het thema van de week heb gemaakt. Deze foto. En dat de haiku ging over het besef dat de boom zo de grond weer in gegroeid was, en dat zijn beweging misschien wel een hele langzame duik was, net zo vaak herhaald tot het zó zichtbaar bleef.
En nu, nu ik dus de echte vleugelnotenboom bij het Rijksmuseum zag, herkende ik meteen het soort bast. Grote groeven heeft hij. Deze boom is niet naar beneden gegroeid. Integendeel. Hij gaat fier naar boven en breed uit. Toch heeft hij iets van bescheidenheid, bedenk ik me, beducht op de manier van grappen maken die ik nu van de bomen ken: dat deze boom zich ook niet in één keer liet zien. Dat hij om het hoekje was gaan staan en had afgesproken met de andere boom dat hij me tegen zou houden. Misschien wel totdat ik vastbesloten was om bij Vrolijk te gaan eten & drinken, gewoon met mezelf als gezelschap, op de dag dat ik geen haast had. Misschien wel om te laten weten, dat ik nog steeds verdwaald was, omdat ik dacht dat ik er al was.
Wie zal het weten. Wat je kunt lezen uit een boom. Ik ga inpakken en weer naar huis. Ik heb misschien geen haast, maar ik wil nu wel op tijd thuis zijn. Dan kan ik deze brief printen, in een enveloppe doen en op tijd op de bus. Zodat u hem morgen krijgt. Op uw trouwdag. Dat vind ik fijn.
liefs!