Tederheid had nooit een gezicht. Ze kreeg een gezicht toen ik een workshop “Relaties en Contacten” ging doen. Contact met háár zocht ik toen nog niet. Ik wist überhaupt niet goed hoe dat moest. Ik nam wel wat overbleef. En zo werd ik onder handen genomen door Humor en Vreugde.
Broederschap en Zusterschap zocht wèl contact met haar. Ik hoorde later hoe zij Broederschap en Zusterschap had geprobeerd duidelijk te maken dat hij wel moest áánraken, als hij aanraakte. Ze zagen er allebei nogal teleurgesteld en ontredderd uit, na hun ontmoeting.
Broederschap en Zusterschap kende ik al langer. Hij had zich ongemerkt in m’n leven genesteld omdat hij bevriend was met m’n man. Door hem was ik überhaupt daar, zodat ik Tederheid leerde kennen. En ook een nieuwe naam voor m’n man: Begrip. Althans: toen was hij nog niet mijn man. Pas later besefte ik dat ik met hem moest trouwen. Met Begrip dus.
Met Tederheid ging ik, ná ons eerste en volgende kennismaken, een cursus masseren doen. We reden er samen heen en kwamen samen terug. Ik werd weer eens verliefd, op Alles, tijdens die cursus. En Alles hield van mij.
Wonderlijk was m’n relatie met Tederheid. Ik vond haar zo móói! Haar hoofd, de houding van haar lichaam. Ze deed ook modellenwerk, als erkenning van haar bewonderingswaardigheid. En wij deden van die vriendinnige dingen – ik bedoel: ik mocht zelfs haar haar knippen (waar ik werkelijk geen referenties voor had om zo veel vertrouwen te verdienen). Maar zo gemakkelijk als het bewonderen me afging, zo moeilijk was het om contact met haar vanzelfsprekend te weten. Ik raakte haar echt kwijt, nadat ze een nieuwe geliefde plots verloor. Ik wist niet goed wat ik verkeerd had gezegd, had gedaan, misschien níet had gedaan, maar de afstand was daar. Of werd daar misschien pas duidelijk. Ik wist haar in de verte maar contact maken was er niet meer bij.
Broederschap en Zusterschap had ook een Broer. Dat was natuurlijk logisch: waar moest hij anders z’n naam op baseren.
Ik ontmoette de Broer van Broederschap en Zusterschap eerst in m’n dromen, voordat ik hem in het echt ontmoette. Geïntroduceerd door de verhalen van Broederschap en Zusterschap over hem. En soms via Broederschap en Zusterschap, als die verhalen terugdeed over mij. Dan begon de Broer alvast met me te bekvechten. Ooit vertelde ik hem hoe ik een gesprek had gehad met mezelf en vond de Broer mij pas echt schizofreen.
De echte ontmoeting kwam pas op de verjaardag van Broederschap en Zusterschap. Ik had met Waarheid een verrassingsplannetje voor hem: we hadden een mooi overhemd gekocht en zouden spontaan langs gaan voor felicitatie. We belden aan, maar Broederschap en Zusterschap was er niet. Dus deden we het overhemd door de brievenbus. Dat ging nog niet zo makkelijk en tijdens onze intensieve pogingen kwam de Broer van Broederschap en Zusterschap aanlopen.
Waarheid kende hem al. Ik nog niet. Maar hij nodigde ons samen uit om een kopje koffie te komen drinken in Monnickendam. Een vurige ontmoeting was het. Het bekvechten vloog links en rechts over tafel. En daarna reed hij ons heel galant naar Amsterdam CS. Ik zat naast hem op de passagiersstoel, keek even naar links en meteen weer voor me. In dat moment had ik een glimp opgevangen van de diepste tederheid die ik ooit gezien had. Ik keek nóg een keer. Maar het was al weer anders.
Ik belde hem daarna wel eens, nu hij vers de diepste Tederheid heette. En ik schreef hem. Gewoon weer verliefd.
Soms wist ik niet goed wat te bespreken. Dan bleef ik maar stil, aan de telefoon. Tot hij op een gegeven moment zei dat dat niet meer mocht, hem bellen. “Dáár ben ik niet voor!” klinkt nog in m’n hoofd en ik vermoed dat het daar over ging. Alsof ik met de stilte te veel tijd van hem nam. Te weinig gebruik maakte van z’n vermogen tot vurig spreken. Ik verscheurde het kaartje met z’n adres en telefoonnummer en was verbaasd dat ik nog leefde.
Zo veel vuur had ik dus aangekund. En het had me aangestoken. Ik gaf het door: ik nam ook een afscheid. Al geruime tijd had ik een vriendin, die me Woest kon maken. Gèk! Panisch. Schuldig. Ik had haar Onvoorwaardelijke Liefde genoemd, om te zorgen dat ik haar woorden tot me kon blijven nemen. Zo kon ik m’n vuur vangen in woorden, die ik tot dan toe nog nooit geliefd had.
Ik had haar onlangs weer gezien. Ze woonde 1000 km weg, maar deze keer hoefde ik maar ruim 100 te rijden om haar te ontmoeten. We spraken vriendelijk en waren ogenschijnlijk volwassen, maar er was geen houden aan. Het Woest Gèk! Panisch Schuldig waarmee ik m’n Grote Denken gewoonlijk vleugels kon geven, had op m’n lichaam een heel ander effect. Het speeksel trok me uit de mond, m’n armen verkrampten zodanig, dat ze niet tot omhelzen te verlokken waren en m’n hart klopte zó hard dat ik nergens anders meer naar kon luisteren.
De Angst was me in het lijf geslagen. Dáár kende ik het nog niet. Ik probeerde Onvoorwaardelijke Liefde nog volgens oude herinnering te schrijven, maar ze schreef niet terug. In plaats daarvan had ik nu de Angst. Die had ik tot dan toe alleen nog gehad als ze wèl terugschreef. Dus nu had ik hem altijd.
Na het afscheid van diepste Tederheid, nam ik dus afscheid van Onvoorwaardelijke Liefde. Met een kaartje. Waarbij ik zorgvuldig voorkwam dat ik niet eindigde met “Tot ooit.”. Ik moest nu Woest Gèk! Panisch Schuldig worden op eigen gelegenheid.
Overigens bleek dat Onvoorwaardelijke Liefde gewoon even op vakantie geweest was. Ze had me dat wel verteld, maar ik was zó overrompeld geweest door het lijf, dat niet meer naar me wilde luisteren (toe, omhels dan, spreek lief, raak aan…) dat ik het vergeten was. En toen ik afscheid van haar genomen had, kon ik het haar niet meer uitleggen.
Ik zag diepste Tederheid weer op de zondagavond vóór de maandagochtend dat Broederschap en Zusterschap stierf. Hij zat gehurkt tegen de muur en ik hurkte naast hem. Zijn vrouw was er ook. Ik herkende haar meteen als Zachtheid. En Grace was er, de nieuwe liefde van Broederschap en Zusterschap. Haar verstond ik als Vergeving.
“Mijn broer is dood” zei hij. En ik bekvocht terug: “Hij leeft nog. Kijk naar hem! Kijk!” Waarmee ik een belofte deed aan Broederschap en Zusterschap, op de vraag die ik onhoorbaar zacht gehoord had: “Wie moet er nu met diepste Tederheid bekvechten als ik het niet doe?” “O, dat ben ik, Broederschap en Zusterschap, dat ben ik”
Broederschap en Zusterschap stierf. Ik zocht diepste Tederheid op. Koud en onhandig door het geloof in het afscheid, stond ik met m’n armen om m’n eigen schouders. Hij zag het en moest lachen. Deed me na. Bij het afscheid omhelsden we, m’n neus in z’n schone witte T-shirt. Ik voelde de droge vinnige tik van z’n hart tegen m’n borstbeen. Het deed me denken aan het hart van Broederschap en Zusterschap, dat ik ook ooit voelde. Alles was open, grenzeloos. Maar toen z’n lippen de mijne zochten stapte ik achteruit. “Je bent niet bang” zei hij, alsof hij het voor het eerst zag. “Nee” zei ik, me verbazingwekkend vertrouwd scharend achter de beweging die ik gemaakt had. “Ik weet wanneer ik moet stoppen.”