Ik wilde altijd de zoon van m’n vader zijn. Ik wilde de drager zijn van zijn naam. Het verbaasde me dan ook oprecht dat ik in mijn huwelijk met Lucas zíjn naam wilde gaan gebruiken. Brandhorst-Portegies.
Het leven in een nieuwe naam zorgde er voor dat ik afstand had tot m’n eigen familie. Alsof ik nu van buitenaf naar m’n familie kon kijken, in plaats van ze via de binnenkant aanvoelen. Ik ging familielijnen zien, verbanden, onvermogens, verdrieten, expertises. Ik keek m’n ogen uit.
Op een goed moment, of eerlijk gezegd een kwaad moment, was de tijd rijp: ik had genoeg gestudeerd om m’n eigen naam weer aan te trekken. Onwennig en vreemd genoeg bloter dan ik me ooit gevoeld had stond ik naast Lucas, toen ik me voor het eerst weer aan hem voorstelde met m’n meisjesnaam.
Lucas zag me als geen ander. In één ogenblik had hij zich míj aangetrokken en toonde me het wezenlijke van wat het inhield om Joke Portegies te zijn. Hij kon spontaan mijn inhoud vinden, nu ik zo transparant m’n vorm beleefde.